Video insluiten

0035 Interview met de heer Jans D. Leeuwma 2009-02-04

Video, kleur, met geluid
Video insluiten

0035 Interview met de heer Jans D. Leeuwma
, 2009-02-04

Video, kleur, met geluid

Interview met de heer Jans Leeuwma (geboren in Baamsum). De heer Leeuwma was vanaf 1958 boer in Nieuw Beerta. Hij had een akkerbouwbedrijf waarop hij in de jaren zestig nog enige jaren melkvee hield (gemengd bedrijf). Daarnaast was hij actief als bestuurder in verschillende organisaties op het gebied van onderwijs en voorlichting en in standsorganisaties (oa Van Hall instituut, proefstations, Groninger Maatschappij van Landbouw). De heer Leeuwma vertelt over zijn boerderij en de veranderingen die in de loop der jaren plaats vonden. Aan de orde komen o.a.: de mechanisatie; het bouwplan in het Oldambt; de werkzaamheden en het vertrek van het landbouwpersoneel; de sociale verhoudingen; gebruiken en gewoonten en schaalvergroting en bedrijfsvoering. Deels hiermee samenhangend komen zijn werkzaamheden als bestuurder aan bod zoals het onderzoek op proefstations, het organiseren en voeren van acties tegen het landbouwbeleid in Den Haag en Brussel, ruilverkaveling en lezingen. Ook gaat hij in op de combinatie boerenwerk / bestuurswerk.

17 fragmenten uit 0035

Fragment 1 van 17 - 003500:00:00:00 - 00:07:29:00

De heer Jans Leeuwma stelt zich voor en vertelt dat hij is geboren in Baamsum. Hij heeft van jongs af meegewerkt op het boerenbedrijf van zi……

De heer Jans Leeuwma stelt zich voor en vertelt dat hij is geboren in Baamsum. Hij heeft van jongs af meegewerkt op het boerenbedrijf van zijn ouders. Toen hij op de Landbouwschool zat ontmoette hij Geesje Burema uit Drieborg. Hij trouwde met haar en in 1958 begon het stel te boeren in Drieborg. Vanuit die situatie belandde Leeuwma bij de Groninger Maatschappij van Landbouw en later bij diverse andere organisaties. Uiteindelijk zou hij een groot deel van zijn werktijd aan deze organisaties besteden. De boerderij van Leeuwma was in 1958 40 hectare groot. Aanvankelijk begon Leeuwma als akkerbouwer maar omdat de toekomst onzeker was en de prijzen van akkerbouwproducten onder druk stonden zaaide hij in 1964 10 hectare gras in en ging melkkoeien houden. Het houden van vee was destijds nog een vrij nieuwe ontwikkeling in het Oldambt. Met dit gemengd bedrijf probeerde Leeuwma ook de bodemvruchtbaarheid te verbeteren, bovendien had hij op deze manier 's winters ook werk en kon hij zijn twee personeelsleden aan het werk houden omdat één man 's winters op de dorsmachine ging werken. Al snel bleek dat zowel het akkerbouw gedeelte als het veeteelt gedeelte van het bedrijf op den duur niet levensvatbaar zouden zijn vanwege hun geringe omvang. Het veeteelt deel van het bedrijf werd afgebouwd in 1967, het personeel vertrok en het bedrijf specialiseerde in akkerbouw. Door de mechanisatie nam de productiviteit per man enorm toe in de landbouw. Veel boeren gingen in de jaren daarna verder zonder personeel vertelt Leeuwma.

Fragment 2 van 17 - 003500:07:29:00 - 00:14:02:00

…emen op het zelfde perceel worden verbouwd in het Oldambt. In het begin verbouwde Leeuwma nog wel eens wat haver (met name voor de trekpaarden) en gerst (veevoer) maar in de loo…

De heer Leeuwma vertelt dat met de komst van de combine / maaidorser de graanoogst veel sneller verliep. Het hele proces (maaien en dorsen) gebeurde in één keer machinaal op het land. Daarvoor moest er eerst worden gezicht, moesten de schoven van het land worden gehaald en moest er bij de boerderij worden gedorst; een tijdrovend arbeidsintensief proces. Aanvankelijk was het lastig om uit te vinden welk moment geschikt was om te maaidorsen vertelt Leeuwma. Het koren werd wel eens te nat geoogst zonder dat het goed was uitgerijpt. De dorsmachine was corporatief bezit. De combine / maaidorser die Leeuwma later gebruikte was zijn persoonlijk bezit. Leeuwma had een Oldambster bouwplan dwz hij verbouwde gewassen die boven de grond vrucht droegen ipv in de vette zware klei. Dus geen aardappelen maar koolzaad en graan. Leeuwma verbouwde als een van de weinige boeren in de omgeving wel suikerbieten. Tarwe, zo was gebleken op proefboerderij Jacob Sijpkensheerd, kon jaren achtereen vrijwel zonder problemen op het zelfde perceel worden verbouwd in het Oldambt. In het begin verbouwde Leeuwma nog wel eens wat haver (met name voor de trekpaarden) en gerst (veevoer) maar in de loop van de tijd was tarwe de enige graansoort die nog werd verbouwd in het Oldambt. Later, toen nieuwe rassen opkwamen, werd gerst wel weer verbouwd voor de moutfabriek in Delfzijl. Rogge en aardappels zijn typische gewassen voor veenkoloniale gronden vertelt Leeuwma. Rogge gaat liggen op zware klei wat het oogsten sterk bemoeilijkt. Commissionairs haalden bij de boeren monsters tarwe op voor de Korenbeurs in de stad Groningen. Later gebeurde dit ook via coöperaties. Tegenwoordig verkopen boeren ook wel rechtstreeks aan veevoederfabrieken vertelt Leeuwma.

Fragment 5 van 17 - 003500:23:53:00 - 00:32:07:00

Het boerenbedrijf van Leeuwma was al snel te klein om voor een volwaardig inkomen te kunnen zorgen. Leeuwma moest uitkijken naar bijverdiens……

Het boerenbedrijf van Leeuwma was al snel te klein om voor een volwaardig inkomen te kunnen zorgen. Leeuwma moest uitkijken naar bijverdiensten. Hij vond al een tijd dat de boerenstand benadeeld werd door de overheid bijvoorbeeld op het gebied van inkomensbeleid. Dit maakte hij kenbaar op de afdeling Beerta van de Groninger Maatschappij van Landbouw waar hij lid van was tussen circa 1958 en 1973. Van het een kwam het ander en hij werd gevraagd om voorzitter te worden van de afdeling Beerta. Dit werk deed hij twaalf jaar. Vervolgens maakte hij een bestuurscarrière in de provinciale organisatie van de Groninger Maatschappij van Landbouw waar hij uiteindelijk voorzitter werd. Leeuwma vertelt dat er onder boeren een toenemende onvrede heerste na het Verdrag van Rome. De boeren vonden dat de overheid zijn afspraken niet nakwam en hun inkomen achterbleef. Bovendien werd er steeds meer geregeld in Brussel op het gebied van akkerbouw en veeteelt. Plannen voor de invoering van een melkquotum leverden heftig protest op onder melkveehouders in Friesland. Voor de akkerbouwers van Groninger Maatschappij van Landbouw was dit een moment om aansluiting te zoeken bij de veehouders met hun verzet tegen de overheidspolitiek. Protesten via de gangbare kanalen had weinig opgeleverd tot dan toe vertelt Leeuwma. Actie voeren bleek wel effect te hebben, zo bleek tijdens een protest van de Oldambtster boeren bij een bezoek van minister Lardinois aan de zuivelfabriek in Bedum in 1970. De minister regelde aanstonds een subsidie op schuimaarde om zware kleigrond bewerkbaarder te maken. De animo voor actie voeren nam hierdoor toe.

Fragment 9 van 17 - 003500:44:07:00 - 00:48:26:00

De heer Leeuwma vertelt dat de Groninger Maatschappij van Landbouw de Stichting tot exploitatie van proefboerderijen oprichtte omdat er vanu……

De heer Leeuwma vertelt dat de Groninger Maatschappij van Landbouw de Stichting tot exploitatie van proefboerderijen oprichtte omdat er vanuit de boeren behoefte was aan de mogelijkheid om allerlei zaken uit te proberen op agrarisch gebied die voor een individuele boer te duur waren. De stichting had twee proefboerderijen onder zijn beheer, één op het Hogeland en één in het Oldambt. Na de Tweede Wereldoorlog kregen de proefboerderijen overheidssubsidie op voorwaarde dat alle bestaande boerenorganisaties in de provincie zouden deelnemen aan de proefboerderijen. De Groninger Maatschappij van Landbouw bracht zijn twee proefboerderijen in in de nieuw opgerichte Stichting proefboerderijen Noordelijke Akkerbouw. Tegenwoordig (2009) zijn er nog twee proefboerderijen, één in de Kollumerwaard en één in Nieuw Beerta ("Ebels"). Leeuwma vertelt dat de proefboerderijen hun beleid afstemmen op vragen en problemen die onder boeren leven / gaan leven. De proefboerderijen proberen als het ware tien jaar vooruit te denken, zodat de boeren aan kunnen kloppen voor een oplossing als ze ergens tegenaan lopen. Zo werd op de proefboerderij Sijpkensheerd jarenlang tarwe verbouwd op steeds het zelfde perceel om te kijken of dit effect zou hebben op de opbrengst. Boeren vroegen zich namelijk af of deze monocultuur op den duur geen problemen zou geven. Uit de proef bleek (na 16 jaar) dat voortdurende verbouw van tarwe goed mogelijk was. Op Sijpkensheerd zijn ook proeven gedaan naar de ideale onderlinge afstand van draineerbuizen op landbouwgrond.

Fragment 12 van 17 - 003500:56:07:00 - 01:06:18:00

De heer Leeuwma vertelt dat hij vijf paarden (tweeëneenhalf span) had toen hij begon met zijn bedrijf. Al snel werd het paard verdrongen door de mechanisatie en alleen nog gebr……

De heer Leeuwma vertelt dat hij vijf paarden (tweeëneenhalf span) had toen hij begon met zijn bedrijf. Al snel werd het paard verdrongen door de mechanisatie en alleen nog gebruikt als zware sporen of belasting op de grond ongewenst waren. Voor de komst van de tractor werden paarden overal voor gebruikt (ploegen, zaaien, schoffelen, oogsten mbv een zichtmachine, transport etc). Leeuwma vertelt dat de boeren probeerden om voor 28 augustus (Bommen Berend in de stad) klaar te zijn met de graanoogst zodat ze konden feesten in de stad. Maar regelmatig zat het weer niet mee. Vaak hadden boeren vaste datums waar de handelingen aan werden gekoppeld bijvoorbeeld het zichten begon op de verjaardag van een knecht. Uiteindelijk bepaalde het weer wanneer het tijd was. Soms werd de Enkhuizer Almanak geraadpleegd, maar die was in feite onbetrouwbaarder dan de weerberichten beweert Leeuwma. Als de laatste vracht koren binnen was werd er chocolademelk of een borrel gedronken. Het Onstwedder oogstfeest ( "Onstwedder gaarv'n") en de film "Koolzaad dorsen rondom 1880" (gemaakt door Aling/Waalkens) komen ter sprake. Het traditionele dorpsfeest na afloop van de oogst, zoals in "Koolzaad dorsen rondom 1880" wordt nagespeeld, heeft Leeuwma niet meer meegemaakt. Verder kent hij ook geen specifieke gebruiken en gewoonten meer. Hij legt uit dat het oogsten voor de boer en zijn personeel veel spanning opleverde en het oogstfeest een ontlading was. Later kwam er meer inkomsten- en risico spreiding voor de boer en was het oogsten in een paar dagen ipv in een paar weken gedaan. De boer kon de juiste weer momenten beter benutten door de mechanisatie.

Fragment 15 van 17 - 003501:13:45:00 - 01:20:31:00

De heer Leeuwma vertelt dat actievoeren openingen en mogelijkheden creëerde waardoor je werd aangezet om een volgende keer opnieuw actie te……

De heer Leeuwma vertelt dat actievoeren openingen en mogelijkheden creëerde waardoor je werd aangezet om een volgende keer opnieuw actie te gaan voeren. Tot verdriet van Leeuwma waren de gedegen onderbouwde argumenten waar veel werk en energie in was gestoken blijkbaar niet voldoende. Pas na een actie werd er (altijd) geluisterd door de politiek, nadat er publiciteit was geweest en kamerleden vragen aan de minister hadden gesteld. Dan bleek er ineens wel van alles mogelijk te zijn en werden de argumenten van de boeren ineens wel serieus genomen. Mansholt komt ter sprake en deze man is volgens Leeuwma een verhaal apart. Hij vertelt dat Mansholt dmv regelgeving in Brussel en schaalvergroting heeft gezorgd dat de voedselproductie goed geregeld werd. De garantie dat de boeren daarvoor een goed inkomen zouden krijgen werd volgens Leeuwma niet altijd even goed nagekomen. Er werd gemanipuleerd met cijfers en vaak liep de inkomensontwikkeling van boeren achter bij andere sectoren. Dit werd meestal de kiem voor actie. Schaalvergroting was in het Oldambt nooit zo'n punt vertelt Leeuwma. In vergelijking met andere landen was de verbouw van tarwe in het Oldambt kleinschalig, maar het hoort er wel bij internationaal gezien en het is wel van belang doordat de opbrengsten stabiel zijn door de specifieke (klimatologische) omstandigheden.

Fragment 16 van 17 - 003501:20:31:00 - 01:26:18:00

De heer Leeuwma vertelt over de ruilverkaveling in het Oldambt. Dit was een zegen voor de landbouw volgens hem, omdat de bewerking van de pe……

De heer Leeuwma vertelt over de ruilverkaveling in het Oldambt. Dit was een zegen voor de landbouw volgens hem, omdat de bewerking van de percelen (mbv machines) er een stuk op vooruit is gegaan. Het leverde wel veel emotionele reacties op bijvoorbeeld omdat percelen al lange tijd familiebezit waren of omdat boeren dachten slechtere grond in ruil terug te krijgen. Doordat in Groningen de ruilverkaveling goed slaagde trokken sommige veehouders uit andere delen van Nederland naar Groningen om daar een veebedrijf te starten vertelt Leeuwma. Leeuwma was als voorzitter van de gewestelijke raad voor het Landbouwschap nauw betrokken bij de ruilverkaveling in de hele provincie Groningen. In Blijham begon de ruilverkaveling vertelt Leeuwma en hij legt uit dat daar een nieuwe weg werd aangelegd (Tweekarspelenweg) om te zorgen dat het land rond de boerderijen kwam te liggen. Leeuwma vertelt dat boeren die protesteerden tegen de ruilverkaveling later vaak erkenden dat het goed voor hun bedrijf was geweest. Hij vertelt over de inspanningen van het Landbouwschap om de belangen van boeren in de Koningslaagte te behartigen toen er plannen waren voor de aanleg van een natuurgebied. De boeren lieten zich gewillig uitkopen toen hen uiteindelijk een goede prijs werd geboden door de overheid. Nieuwe plannen voor aanleg van een weg naar Sauwerd door (het natuurgebied) de Koningslaagte vindt Leeuwma realistisch gezien de toenemende druk op de dorpen door het verkeer.

Fragment 17 van 17 - 003501:26:18:00 - 01:33:23:00

De afdeling Beerta van de Groninger Maatschappij van Landbouw was een van de grotere afdelingen wat voordelen opleverde bijvoorbeeld op het ……

De afdeling Beerta van de Groninger Maatschappij van Landbouw was een van de grotere afdelingen wat voordelen opleverde bijvoorbeeld op het gebied van lezingen vertelt Leeuwma. Er was meer geld in kas zodat de keus uit sprekers groter werd. Een journalist van de Winschoter Courant deed verslag van de lezingen en de samenwerking met hem was goed wat regelmatig voordelen opleverde. De onderwerpen die speelden bij de afdeling hadden vaak betrekking op de onzekere toekomst van het boerenbedrijf en de mogelijkheden om hier op te anticiperen. Aan de hand daarvan werden sprekers uitgenodigd die bijvoorbeeld vertelden over het houden van kippen of het mesten van varkens. In de jaren zestig werd duidelijk dat de mogelijkheden om te overleven als boer beperkt waren. De boer kon personeel afstoten en/of het bedrijf vergroten. Dit laatste kon in feite alleen door te zorgen voor meer opbrengst per hectare. Land kopen was te duur en stond in geen verhouding tot het rendement dat was te behalen. Een groot hok met bijvoorbeeld mestvarkens was dan een goed alternatief. Het spreidde bovendien de bedrijfsrisico's wat betreft de inkomsten en het zorgde voor rendabel werk voor een personeelslid waardoor de boer ook minder kwetsbaar werd als hij ziek werd. Leeuwma vertelt dat je als boer vooral moet kijken naar waar je goed in bent. Ook speelt het sociaal gevoel mee. Elkaar erdoor helpen in moeilijke tijden, dus proberen een personeelslid aan het werk te houden. Leeuwma geeft hiervan nog twee voorbeelden waaronder de verdeling van op de boerderij gekapte bomen als brandstof onder verschillende families tijdens de Tweede Wereldoorlog.